Zijn leven
Kommerloze jeugd
Edward Joannes Maria Poppe werd te Temse (België) geboren op 18 december 1890 . Hij stamde uit een eenvoudig bakkersgezin. Van zijn nuchtere, maar diep christelijke moeder had hij niet alleen de natuurlijke aandrang voor het gebed en een goed hart, maar ook de zin voor klare afspraken en kordate aanpak meegekregen. In zijn vader bewonderde de jonge knaap de noeste werkkracht en diens liefde voor de kleine man. Hij liep school bij de Zusters van de Heilige Vincentius en bij de Broeders van Liefde. Hij muntte uit door zijn kritische en praktische zin, zijn onafhankelijk oordeel en zijn doorzettingsvermogen. Hij zag en voelde en leefde mee met het ‘arm Vlaanderen’ van de doodgewone mensen waarvan hij hield.
Tijdens zijn kommerloze kinderjaren hoorde hij spreken over de opkomst van het socialisme en de eerste werkstakingen, over Kerk en politiek, over recht en onrecht, over de Vlaamse en de sociale beweging en de Vlaamse Studentenbeweging. Hij werd geboeid door de ongelijke strijd voor sociale rechtvaardigheid die door de christen-democraten, alias de Daensisten werd gevoerd.
Toen hij in de poësis zat – in het Rodenbachjaar 1909 – besliste hij op 20 mei tijdens de retraite om priester te worden ten dienste van ‘arm Vlaanderen’ dat hij van huis uit en in de studentenbeweging had leren kennen en liefhebben.
Seminarist
Als seminarist leefde in hem het vurige verlangen om Gods wil zo volmaakt mogelijk te realiseren naar het voorbeeld van Jezus en Maria, ontvankelijk voor de ingevingen van Gods Geest en in het spoor van zijn lievelingsheiligen. De ervaringen van deze jaren (1910-1916) waarin hij geholpen werd door eminente geestelijke begeleiders en confraters en de spiritualiteit van enkele grote heiligen die hij tijdens zijn studie- en oorlogsjaren had ontdekt, hadden hem klaargemaakt om priester te worden en te streven naar heiligheid.
Op 1 mei 1916 werd Edward Poppe te Gent priester gewijd. Hij schreef toen in zijn dagboek: “Christus leeft waarlijk in mij. Ik ben nu een andere Christus. Allen zijn we Christus. O Moederke, zorg ervoor dat deze heilige unie als een lichtende en brandende straal gedurende gans de dag licht en vuur brenge binnen elk van mijn handelingen”.
Onderpastoor St-Coleta
Zijn eerste benoeming tot onderpastoor (1916-1918) op de Gentse arbeidersparochie Sint-Coleta, in volle oorlogsmiserie, maakte Edward overgelukkig. De liefde voor armen, sukkelaars, onkerkelijken, stervenden en in het bijzonder voor het volkskind hebben hem blijvend getekend. Zij resulteerde in Poppes persoonlijke armoedebeleving en in zijn uitgesproken zorg voor de geloofsopvoeding waarvan hij de noodzaak in catechistenwerk en communiebonden had ervaren. De groeiende ontkerstening liet hem niet meer los. Twee jaar priesterwerk op Sint-Coleta hebben Poppe niet alleen gemaakt maar ook gekraakt.
Rector te Moerzeke
Om gezondheidsredenen verhuisde Poppe op het einde van de oorlog naar het landelijke Moerzeke om er als rector van het klooster op krachten te komen (1918-1922).
Vier jaar contemplatie en studie, waarvan de helft in bed, waren voor Poppe voldoende om met woord en pen Vlaanderen alert te maken voor de zware tijden die op handen waren: doorbraak van het marxisme, secularisatie en materialisme die kerk en maatschappij ontwrichtten. Tegelijk was Poppes innerlijk leven in een stroomversnelling geraakt. Een bezoek aan het graf van de eerbiedwaardige karmelietes Thérèse Martin te Lisieux op 15 september 1920 werd een keerpunt in Edwards spiritualiteit. Daar immers ontving hij, naar eigen getuigenis, ‘de grootste genaden van zijn leven’. Haar ‘kleine weg’ werd nu voorgoed zijn ‘binnenweg’.
Zo werd Moerzeke ook de tijd van verziend en vérreikend apostolaat waaraan de priestervereniging, het catechistenwerk, de geloofsopvoeding door de Eucharistische Kruistocht, de liturgische vernieuwing, het lekenapostolaat, de sociale en Vlaamse beweging zich konden optrekken. In het rectorshuis kon iedereen terecht. Er werd gebeden, bemoedigd, gezalfd, genezen en naar wegen van vrede en verzoening gezocht in het door de naweeën van de oorlog verdeelde Vlaanderen. Niet naar Poppe, wel naar de Meester werd geluisterd om langs een andere weg naar huis terug te keren.
Geestelijk directeur te Leopoldsburg
In oktober 1922 belandde priester Poppe in Leopoldsburg waar hij benoemd werd tot geestelijk begeleider van de geestelijken van het ganse land die er hun legerdienst deden. Het waren de laatste vijftien maanden van zijn actief apostolaat. Hij kende er het geluk van zijn boodschap te mogen uitdragen, niet alleen aan de toekomstige geloofsopvoeders van zijn volk, maar ook aan de tallozen, die hij met zijn gesproken en geschreven woord wist te sensibiliseren voor het Rijk.
In de schemering van de dood op zijn ziekbed te Moerzeke (1924) vroeg Poppe zich herhaaldelijk af of hij zich wel genoeg had ingezet voor het Rijk Gods, maar ook nu leerde ‘de kleine weg’ van zijn lievelingsheilige ‘Thérèse Martin hem ‘zich met lege handen te storten in de vuuroven van Gods liefde voor de heiliging van zijn medebroeders’.
In de morgen van 10 juni 1924 overleed de meest geliefde priester van Vlaanderen, de ogen gericht op het beeld van het Heilig Hart op wiens barmhartigheid hij zijn volledig vertrouwen had gesteld.
Een zalige voor deze tijd
Gebedscultuur, wilstraining, christelijk gevormd geweten, priesterspiritualiteit, lekenapostolaat, apostolisch kloosterleven, vernieuwde catechese, missionaire kerk en kerk der armen waren de thema’s waarover priester Poppe sprak en schreef in een tiental werkjes, in 284 bijdragen in diverse tijdschriften en in de meer dan duizend brieven die van hem zijn bewaard.
Toen reeds erkende priester Poppe de prioriteit van het christelijk geweten en de autonomie van de aardse waarden die in Vaticanum II door de kerk officieel worden beleden.
Edward Joannes Maria Poppe werd te Temse (België) geboren op 18 december 1890 . Hij stamde uit een eenvoudig bakkersgezin. Van zijn nuchtere, maar diep christelijke moeder had hij niet alleen de natuurlijke aandrang voor het gebed en een goed hart, maar ook de zin voor klare afspraken en kordate aanpak meegekregen. In zijn vader bewonderde de jonge knaap de noeste werkkracht en diens liefde voor de kleine man. Hij liep school bij de Zusters van de Heilige Vincentius en bij de Broeders van Liefde. Hij muntte uit door zijn kritische en praktische zin, zijn onafhankelijk oordeel en zijn doorzettingsvermogen. Hij zag en voelde en leefde mee met het ‘arm Vlaanderen’ van de doodgewone mensen waarvan hij hield.
Tijdens zijn kommerloze kinderjaren hoorde hij spreken over de opkomst van het socialisme en de eerste werkstakingen, over Kerk en politiek, over recht en onrecht, over de Vlaamse en de sociale beweging en de Vlaamse Studentenbeweging. Hij werd geboeid door de ongelijke strijd voor sociale rechtvaardigheid die door de christen-democraten, alias de Daensisten werd gevoerd.
Toen hij in de poësis zat – in het Rodenbachjaar 1909 – besliste hij op 20 mei tijdens de retraite om priester te worden ten dienste van ‘arm Vlaanderen’ dat hij van huis uit en in de studentenbeweging had leren kennen en liefhebben.
Seminarist
Als seminarist leefde in hem het vurige verlangen om Gods wil zo volmaakt mogelijk te realiseren naar het voorbeeld van Jezus en Maria, ontvankelijk voor de ingevingen van Gods Geest en in het spoor van zijn lievelingsheiligen. De ervaringen van deze jaren (1910-1916) waarin hij geholpen werd door eminente geestelijke begeleiders en confraters en de spiritualiteit van enkele grote heiligen die hij tijdens zijn studie- en oorlogsjaren had ontdekt, hadden hem klaargemaakt om priester te worden en te streven naar heiligheid.
Op 1 mei 1916 werd Edward Poppe te Gent priester gewijd. Hij schreef toen in zijn dagboek: “Christus leeft waarlijk in mij. Ik ben nu een andere Christus. Allen zijn we Christus. O Moederke, zorg ervoor dat deze heilige unie als een lichtende en brandende straal gedurende gans de dag licht en vuur brenge binnen elk van mijn handelingen”.
Onderpastoor St-Coleta
Zijn eerste benoeming tot onderpastoor (1916-1918) op de Gentse arbeidersparochie Sint-Coleta, in volle oorlogsmiserie, maakte Edward overgelukkig. De liefde voor armen, sukkelaars, onkerkelijken, stervenden en in het bijzonder voor het volkskind hebben hem blijvend getekend. Zij resulteerde in Poppes persoonlijke armoedebeleving en in zijn uitgesproken zorg voor de geloofsopvoeding waarvan hij de noodzaak in catechistenwerk en communiebonden had ervaren. De groeiende ontkerstening liet hem niet meer los. Twee jaar priesterwerk op Sint-Coleta hebben Poppe niet alleen gemaakt maar ook gekraakt.
Rector te Moerzeke
Om gezondheidsredenen verhuisde Poppe op het einde van de oorlog naar het landelijke Moerzeke om er als rector van het klooster op krachten te komen (1918-1922).
Vier jaar contemplatie en studie, waarvan de helft in bed, waren voor Poppe voldoende om met woord en pen Vlaanderen alert te maken voor de zware tijden die op handen waren: doorbraak van het marxisme, secularisatie en materialisme die kerk en maatschappij ontwrichtten. Tegelijk was Poppes innerlijk leven in een stroomversnelling geraakt. Een bezoek aan het graf van de eerbiedwaardige karmelietes Thérèse Martin te Lisieux op 15 september 1920 werd een keerpunt in Edwards spiritualiteit. Daar immers ontving hij, naar eigen getuigenis, ‘de grootste genaden van zijn leven’. Haar ‘kleine weg’ werd nu voorgoed zijn ‘binnenweg’.
Zo werd Moerzeke ook de tijd van verziend en vérreikend apostolaat waaraan de priestervereniging, het catechistenwerk, de geloofsopvoeding door de Eucharistische Kruistocht, de liturgische vernieuwing, het lekenapostolaat, de sociale en Vlaamse beweging zich konden optrekken. In het rectorshuis kon iedereen terecht. Er werd gebeden, bemoedigd, gezalfd, genezen en naar wegen van vrede en verzoening gezocht in het door de naweeën van de oorlog verdeelde Vlaanderen. Niet naar Poppe, wel naar de Meester werd geluisterd om langs een andere weg naar huis terug te keren.
Geestelijk directeur te Leopoldsburg
In oktober 1922 belandde priester Poppe in Leopoldsburg waar hij benoemd werd tot geestelijk begeleider van de geestelijken van het ganse land die er hun legerdienst deden. Het waren de laatste vijftien maanden van zijn actief apostolaat. Hij kende er het geluk van zijn boodschap te mogen uitdragen, niet alleen aan de toekomstige geloofsopvoeders van zijn volk, maar ook aan de tallozen, die hij met zijn gesproken en geschreven woord wist te sensibiliseren voor het Rijk.
In de schemering van de dood op zijn ziekbed te Moerzeke (1924) vroeg Poppe zich herhaaldelijk af of hij zich wel genoeg had ingezet voor het Rijk Gods, maar ook nu leerde ‘de kleine weg’ van zijn lievelingsheilige ‘Thérèse Martin hem ‘zich met lege handen te storten in de vuuroven van Gods liefde voor de heiliging van zijn medebroeders’.
In de morgen van 10 juni 1924 overleed de meest geliefde priester van Vlaanderen, de ogen gericht op het beeld van het Heilig Hart op wiens barmhartigheid hij zijn volledig vertrouwen had gesteld.
Een zalige voor deze tijd
Gebedscultuur, wilstraining, christelijk gevormd geweten, priesterspiritualiteit, lekenapostolaat, apostolisch kloosterleven, vernieuwde catechese, missionaire kerk en kerk der armen waren de thema’s waarover priester Poppe sprak en schreef in een tiental werkjes, in 284 bijdragen in diverse tijdschriften en in de meer dan duizend brieven die van hem zijn bewaard.
Toen reeds erkende priester Poppe de prioriteit van het christelijk geweten en de autonomie van de aardse waarden die in Vaticanum II door de kerk officieel worden beleden.